Het zal ongeveer eind 1989 begin
1990 geweest zijn dat er op een wat merkwaardige manier bij iemand van de
Hervormde diaconie te Middelharnis een brief uit Roemenië op tafel kwam. De
man, die hem bracht, zei: "Kijk eens, wat jullie ermee doen kunnen".
De inhoud was ronduit schokkend.
Het was een brief van een
dominee uit Noslac, een plaatsje gelegen in het Zevengebergte, het Hongaarse
deel van Roemenië, die in korte, aangrijpende woorden de armoe, de nood en de
ellende beschreef, waarin Ceaucescu zijn land had achter gelaten. Het was een
schreeuw om hulp voor zijn noodlijdende gemeente.
"Wat ons ontbreekt?" zo vraagt hij.
"Letterlijk alles, wat
mensen aan de meest elementaire levensbehoefte dringend nodig hebben", was
het antwoord. "En als u niet helpen kunt, bidt dan voor ons", zo
besluit hij zijn noodkreet.
Er ging een brief naar deze Dominee in Noslac dat
wij zeer bewogen waren om zijn lot en ook van de gemeente. Ondertussen werd
contact gezocht met de stichting "Hulp Oost-Europa", mogelijk had men
daar een oplossing. Na enkele weken komt er een reactie op ons schrijven uit
Roemenië. Die was zo mogelijk nog schokkender dan de eerste brief. Er blijkt in
het land nauwelijks iets veranderd te zijn. Alleen in de top van de regering
heeft er een wisseling plaats gevonden. Daarbij komt nog, dat de 2.5 miljoen
Hongaren met allerlei uitdagingen geconfronteerd worden, louter en alleen omdat
ze Hongaar zijn.
Het zou te lang worden om op alles uitvoerig in te gaan, maar
hier is het begonnen, hulp te verlenen aan onze arme naaste in Roemenië, in
samenwerking met de Stichting "Hulp Oost-Europa".